12/4

 “Mijn moeder is gestorven bij een e-bike ongeluk.”
 “Wat zeg je me nou! Maar dat is verschrikkelijk!”
 “Ach, dat valt ook wel weer mee.”
 “Maar je moeder is dood!”
 “Ja, maar ze is gestorven bij een e-bike ongeluk.”
 Waar heeft deze gozer het over? Ik kan er moeilijk wat van zijn verhaal maken, maar hij lijkt totaal overtuigd van zijn logica.
 “Ik snap niet wat je bedoelt,” zeg ik, waarbij ik wat verwarring laat doorschijnen.
 “Je moet er maar niet te lang over nadenken. Ze is gestorven in een e-bike ongeluk. Zo gebeuren de dingen wel eens.”
 Hierbij slaat mijn verwarring om in een soort nijd—Of ik er nu lang of kort over na denk, als mijn moeder dood zou zijn, zou ik wel verdrietiger zijn dan dat! Natuurlijk, hoe ik zal reageren net na haar dood, of misschien net na het zien van haar lichaam in het mortuarium of in het ziekenhuis (het lichaam is dan bij ieder stukje huid dat onder de ijzig blauwe doek uitsteekt een mosterdgelige kleur, zo bleek als een pop, en de ogen, die verder opengesperd staan dan mogelijk binnen een menselijk leven, staren zo streng naar het plafond dat het net twee (on)gerichte viziers lijken. Hoewel, ‘viziers’ is misschien wat te emotioneel: het zal waarschijnlijk meer lijken op een vis. In ieder geval, de menselijkheid is dan allang van het bestaan afgedropen, en er blijft alleen een groteske pop achter) moet wel anders zijn dan het gevoel dat opborrelt wanneer ik na een aantal, nee, tientallen jaren op de gebeurtenis terugkijk. Misschien denk ik dan juist na over de significantie van haar dood, en wat dat heeft betekent voor mijn leven. Het beeld van zowel haar menselijke bestaan als haar lijk zullen dan al wel verdwenen zijn, maar een zekere impact op mijn bestaan blijft achter. Ervan uitgaand dat ik dan zelf nog niet de metamorfose naar levenloos lijk ben ondergaan.
 “Kijk eens niet zo raar, joh! Je gezicht is zo rood dat ik maar met moeite me lach kan onderdrukken,” zegt hij. Maar ondanks zijn vele moeite gniffelt hij het uit.
 “Je moeder is dood, en nou zet je me ook nog eens voor paal. En waarom? Omdat ik me niet totaal apathisch opstel tegenover de dood van je moeder?”
 “Nee, nee. Moreel doe je het goed. Beter dan ik. Maar…”, hij onderbreekt zijn zin met een inwendige lachbui, waarbij hij een buiging maakt alsof hij buikpijn heeft. “Nee, luister, je lijkt net een kreeft, of een rood appeltje ofzo! Dan geef je me geen keus meer, man.”
 Die opmerking maakt me echt pisnijdig. Hoezo, geen keus? Goed, lachen mag dan wel een reflex zijn, maar dit gaat natuurlijk alles te boven. In dit soort situaties lach je gewoon niet; zijn moeder is omgekomen in een e-bike ongeluk!
 “Je moeder heeft bij het e-biken een ongeluk gehad. Ik zie hier de komiek niet van in!”, maar ik snap zelf ook dat zo tegenstribbelen geen enkele zin heeft.
 Toch heb ik geen zin om het zomaar op te geven. Ik vervolg: “De apathie tegenover je moeder, en je belachelijke lachbui tegenover mij—voel je niet een vreselijke cognitieve dissonantie? Vreet dat je dan niet volledig op van binnen, als een parasitaire worm van een onbegrijpelijk soort schaamte?”
 “Cognitieve dissonantie? Komedie en apathie? Nee, zo zit het niet, kerel. Je hebt me fout begrepen, denk ik. Het is helemaal niet zo dat ik de situatie grappig vind, en het is zeker niet zo dat ik niks voel als ik denk aan de dood van mijn moeder. Maar toch, ze is omgekomen bij een e-bike ongeluk, en daar moet ik om lachen. Niet omdat ik het grappig vind, maar omdat de situatie ertoe aanspoort dat er gelachen moet worden.”
 “Bedoel je dat het een soort verdedigingsmechanisme voor je is?”, zeg ik. Ik voel een verwarde empathie opborrelen.
 “Nee, tuurlijk niet, dat is toch…”
 Hij grinnikt weer vrolijk verder.
 “Maar wat is het dan? Het moet toch iets zijn? Niemand lacht zomaar om de dood van een ander, en helemaal niet iemand als je bloedeigen moeder. Alleen een psychopaat, of sociopaat, of welke het ook mag zijn—alleen zulke mensen doen dat! En zover ik weet, ben jij er niet zo-één.”
 Des te meer ik me inspan op een tegenargument, des te meer ik de draad kwijt raak. Dit is niet iets waar je met goed fatsoen over spart met een ander. Dit is het soort gekkigheid waar de logica niet meer dezelfde soort axioma volgt.
Hij lacht nog steeds. Of, nou ja, lachen, het lijkt mij nu meer op een jolig trillen.
 “Je moet er gewoon niet zo lang over nadenken. Ze is omgekomen bij een e-bike ongeluk.”
 Ik geef het op. Mijn nijd is alleen maar omgezet is een nog sterkere verwarring, en de empathie die zojuist was komen opborrelen is er weliswaar nog steeds, maar stijgen of dalen doet het niet meer. Ik signaleer het eind van het gesprek en steek mijn hand maar uit.
 “Goed dan, je moeder is omgekomen bij een e-bike ongeluk.”
  “Zo is het. Een e-bike ongeluk.”
 Hij schudt me de hand. Ik draai me met enige vaart een halfslag om en beweeg met licht wankelende passen vooruit. Het geluid van onregelmatige stappen achter mij maakt mij duidelijk dat hij hetzelfde doet. Er staan bomen met onesthetische kale takken naast het voetpad. Maar omdat het al bijna het einde van de winter is, hebben de bomen een overtuigend minder grimmig uiterlijk: de groen-bruinige kleur met een glans als lak steekt fijn af tegen de grijze lucht. Na een tijdje realiseer ik me opeens dat mijn humeur positief is omgeslagen.

return to index